voeder

Zowel de voedersamenstelling als de voedervorm spelen een rol in de mestkwaliteit. Ook het NSP-gehalte van het voeder heeft een impact op de mestkwaliteit; evenals de darmwerking en de voederopname bij de kip.

 

Wat is het effect van het eiwitgehalte in het voeder ?

 

Bij een wijziging van de samenstelling van het voer kan ook de verteerbaarheid/benutting van het voer veranderen waardoor de mestsamenstelling wijzigt en natte mest kan ontstaan. In het ADLO strooiselproject is aangetoond dat een verschil in het eiwitgehalte van bijvoorbeeld 10% een duidelijk effect heeft op de technische resultaten en de strooiselkwaliteit. De kuikens die een voer kregen met een hoog ruw eiwitgahalte (HRE) hadden:

  • meer voetzoolaantastingen en hakirritaties
  • een betere voerconversie
  • de dieren dronken meer, de water/voerverhouding was hoger
  • de strooisellaag was natter en minder rul

Een HRE-voer geeft de kuikens de mogelijkheid zeer goed te presteren op technisch vlak, maar vraagt wel veel ervaring en kennis van de pluimveehouder om het strooisel optimaal te houden!
Lees meer: mededeling 60

Voeders met een hoog ruw eiwitgehalte (HRE) veroorzaken een hogere urinezuurproductie in de nieren, met als gevolg een hogere wateropname en natte mest met veel stikstof. Dit kan een verklaring zijn voor onze bevindingen in het ADLO-project Aanpassing kan gebeuren door o.a. het bijmengen van hele tarwe. De hoeveelheid tarwe die dagelijks moet worden bijgemengd is gebaseerd op de eiwitbehoefte van het dier, de leeftijd van de dieren, de samenstelling van voeder en de gewenste groei.

 

Een voer op basis van dierlijke vetten of plantaardige oliën?

 

In het tweede deel van ADLO-strooiselproject werden op het Proefbedrijf Pluimveehouderij twee proefvoeders vergeleken met een verschillende vetsamenstelling. Het ene voer bevatte hoofdzakelijk dierlijke vetten, dit bevat veel verzadigde vetzuren (VV) in de vetfractie. Bij het andere voer is sojaolie (plantaardig vet) de belangrijkste vetbron, deze vetbron bevat in verhouding meer onverzadigde vetzuren (OV). Men verwacht bij het verzadigd voer meer verteringsproblemen. De dieren die gevoerd werden met een voer op basis van meer verzadigde, dierlijke vetten hadden:

  •  
  • meer voetzoolaantastingen en hakirritaties tijdens de laatste week
  • natter en minder rul strooisel (meer dichtgeslagen)
  • een lagere drogestofgehalte van het strooisel in laatste week
  • een lagere water/voer verhouding (significant verschil)
  • een lager waterverbruik

Een hogere water/voer verhouding betekent niet automatisch een natter strooisel, de vetsamenstelling van het voer speelt ook een rol.
De verteringsproef gaf geen verschil in voeropname tussen de twee proefgroepen. Het toegepaste ruw vetpercentage van ca. 7 % is waarschijnlijk te laag om een duidelijk effect te krijgen op de vertering in de darmen.
Wel zagen we een verschil in mestconsistentie bij de beoordeling van de mest. De mestkeutels van het voer met dierlijke vetten waren voorzien van een vetlaag die de verdamping van het vocht verhindert. In de mestballen van de proefgroep met het plantaardige voer waren er meer scheuren, die meer verdamping van water uit de mest en het strooisel toeliet.

 

De mestconsistentie verschilt naargelang de soort vetten in het voer. Links mest van kuikens met een voer op basis van plantaardige vetten, de mestbal vertoont scheurtjes. Rechts een mestbal van dieren gevoerd met een voer op basis van dierlijke vetten, een vetfilm verhindert de verdamping van het water en houdt de mest kneedbaar.
 

Raadpleeg de website van het Proefbedrijf voor de volledige resultaten van dit strooiselproject.

Voedervorm: beinvloedt de mestkwaliteit

 

Kippen eten van nature granen, en zijn voorzien van een krop, voormaag en kliermaag. Met zeer fijn meel kunnen deze organen niet optimaal werken om het voer te weken, verzuren, verfijnen en te mengen met de verteringsenzymen.

Meel: zeer fijn meel heeft als gevolg dat het voeder te snel de maag en darmen passeert, met een verminderde opname tot gevolg. Zo krijgen slechte bacteriën de kans om zich te ontwikkelen mbv het restvoer in de darmen ten koste van de goede darmflora. Dit lijdt tot dysbacteriose en natte mest. Indien meel gevoederd wordt moet gestreefd worden naar grof gemalen meel.

Meel kan technisch gezien wel meer energie bevatten per kg door toevoeging van meer vetten in productieproces . Alles staat ook in functie van het soort kuiken (ras en lijnen).

Korrel: met een korrel kunnen de kuikens snel voeder opnemen wat minder energie vraagt, de voederomzetting is beter maar met een trend naar vettere dieren. Vooral goed voor de laatste weken om de groei te sturen bij de snelgroeiende lijnen.

Kruimel: korrels worden terug gebroken om een grove structuur te krijgen.

Productieproces van korrels of pellets: door de vereiste hoge temperatuur treedt ook een soort ontsmettingseffect op wat positief is om de druk van ziekteverwekkers te verlagen. Een bijkomend effect is dat door de hittebehandeling sommige bestanddelen nadien beter verteerbaar zijn in het maag/darmstelsel van de kuikens.

Voer met een grovere structuur zorgt voor betere menging met enzymen en een tragere darmtransit.

Zo worden meer voedingsstoffen opgenomen en blijven minder nutriënten over voor concurrerende slechte bacteriën.
Lees meer: Meel, kruimel of korrel voor vleeskippen?

 

Voederopname bij de kip

 

De opname van voedsel gebeurt via de darmwand (is bedekt met plooien of darmvlokken), in het laatste deel van de darmen wordt water onttrokken. Een darmstoornis is te herkennen aan oranje slijm of mucus. De kleur wordt veroorzaakt door caroteen dat niet meer opgenomen en vastgelegd wordt bij een beschadiging van de darmwand (darmstoornis). Dit oranje slijm is ook goed te zien bij de mest op de mestbox.

Een goed voer zorgt voor een goed evenwicht tussen goede bacteriën in de darmflora en zorgt dat de slechte bacteriën niet de overhand krijgen.

Eendagskuikens hebben een bijna steriele darminhoud, die echter na 3-6 uren al geinfecteerd worden met anaerobe bacteriën. Streptococcen en Enterococcen worden in de dunne darm gevonden na 2-4 dagen. De dunne darm stabiliseert zich na ongeveer 2 weken.
Na 1 week zijn vooral E.coli aanwezig in de dikke darm en deze blijft gevoelig voor verder infecties.

 

NSP-gehalte van het voeder  (NSP= niet zetmeel polysacchariden)

Dit zijn koolhydraten die niet door de enzymen in de darm verteerd worden zoals oligosacchariden, niet-zetmeel sacchariden en bestendig zetmeel.

Tarwe, gerst en zeker rogge hebben een hoog NSP-gehalte met een verhoogde viscositeit (of stroperigheid) van de darminhoud tot gevolg en een lagere verteerbaarheid t.o.v. een mais dieet. De duur van de darmtransit wordt langer zodat slechte bacteriën zich kunnen ontwikkelen en zo gifstoffen produceren. Dit leidt tot hogere wateropname en natte mest. Te veel NSP's in het voeder hebben een verschuiving van de samenstelling van de darmflora tot gevolg en later ontstekingen van de darmwand. Dit is nadelig voor de vertering.

Bepaalde enzymen toegevoegd aan het voeder die helpen de NSP's te verteren kunnen een oplossing bieden. (verlaagt de viscositeit van de darminhoud)