Coccidiose


 
Algemeen
Bij het opfokken van lammeren speelt coccidiose een belangrijke rol. Niet enkel tijdens de opfokperiode, maar ook op het verdere leven heeft coccidiose een impact. Lammeren die een erge coccidiose meemaken, stagneren in groei die later deels in de verdere opfokperiode wordt ingehaald. Doch, de achterstallige groei wordt nooit volledig ingehaald en dat betekent dat toekomstige fokdieren nooit volledig uitgroeien en bijgevolg hun volledig (groei)potentieel niet kunnen laten blijken. Een beperkt aantal Eimeria-soorten, met name Eimeria ovinoidalis en Eimeria Crandallis, kunnen coccidiose, een besmettelijke darmaandoening bij lammeren van 3 tot 12 weken leeftijd veroorzaken. Deze parasiet komt in zeer sterke mate voor in schapenhouderij en dat wereldwijd.
 
Symptomen
Een besmetting verloopt vaak ongemerkt en resulteert in immuniteitsopbouw. Subklinische symptomen zoals verminderde voederopname, verminderde groei en verminderde eetlust zijn moeilijk of niet op te merken indien er geen klinisch symptoom zoals diarree wordt vastgesteld. Klinische coccidiose kan gepaard gaan met diarree (mogelijk zwart gekleurd of bloederig), bloedarmoede, vochtverlies, verminderde voeropname, groei en weerstand en kan soms leiden tot sterfte. Door het bloedverlies kunnen de slijmvliezen van de dieren bleek zijn. Bij diarree maken de lammeren langdurig persbewegingen wat kan leiden tot een rectumprolaps (uitstulping van de endeldarm).
 
Diagnose
In eerste instantie kan de aanwezigheid van klinische symptomen in combinatie met de aanwezigheid van risicofactoren (overbevolking, vochtigheid, later in het lammerseizoen) leiden tot de diagnose.
 
Preventie
Bij een goede biestopname zijn de lammeren de eerste 2 tot 4 weken beschermd. Met zuiver strooisel, een droog stalklimaat, vers, niet gecontamineerd voeder en water en het beletten van overbevolking kan de infectiedruk laag en de weerstand op peil worden gehouden. Door de voederbakken en drinkbakken op een hoger niveau te zetten, kan worden verhinderd dat de inhoud wordt bevuild, maar let erop dat de lammeren nog aan het voeder en het drinkwater kunnen. Oöcysten kunnen via schoeisel worden verspreid. Verhinder verspreiding van bedrijf tot bedrijf door het gebruik van bedrijfsspecifieke laarzen.
Besmette lammeren scheiden na immuniteitsopbouw nog behoorlijk grote hoeveelheden (in verhouding tot de ooien) oöcysten uit waardoor de infectiedruk voor de jongere lammeren enorm hoog is. Houd daarom jongere en oudere lammeren in de stal gescheiden en weid de jongeren niet na de ouderen. Vermijd ook het samenvoegen van groepen (jonge) lammeren (verschillen in immuniteit). Oöcysten overwinteren op het land of worden in constant lage hoeveelheden door ooien uitgescheiden waardoor de kans op coccidiosebesmetting voor de volgende generaties aanwezig blijft.
 
Behandeling
Aangezien coccidiose een groepsaandoening is, moeten alle lammeren bij ziekte gelijktijdig worden behandeld. Enkel de lammeren, niet de moederdieren worden behandeld. In geval van een zware besmetting kan een tweede behandeling een maand na de eerste noodzakelijk zijn, maar structureel is het aangewezen om ook het management aan te passen (ventilatie, uitmesten en nieuw strooisel, overbevolking aanpakken…).